De mondzorg in 2030: zes stellingen van Pauline Meurs

Evert Berkel
5 minuten
2030
Hoe ziet de mondzorg eruit in 2030? Met een serie interviews brengt het NT de discussie op gang. Pauline Meurs, voorzitter van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) geeft in dit vierde deel haar visie op onder meer de plaats die de mondzorg in 2030 in het algehele zorgveld inneemt. Verder toont ze zich een groot voorstander van het samenwerken onder één dak.

1 In teamverband onder één dak samenwerken is in de mondzorg in 2030 de norm
“De tandarts is van oudsher een solist. Gaandeweg is hij echter steeds meer met andere disciplines onder één dak gaan werken: mondhygiënist, tandtechnicus, preventie-assistent, gedifferentieerde collega’s, specialisten. Ik ben een groot voorstander van dat soort teamverbanden, mede gezien de positieve ervaringen die ik er zelf mee heb bij mijn eigen tandarts. Ik hoop, en verwacht, dat in 2030 de tandheelkundige zorg grotendeels in zulke verbanden opereert. Dit raakt natuurlijk aan de huidige discussie rond de meer zelfstandig bevoegde mondhygiënist. Ik ga daar nu niet teveel uitspraken over doen; ik wil er wel over zeggen dat het ontzettend jammer zou zijn wanneer, nu tandartsen steeds minder als solist werken, de mondhygiënist zich losmaakt en de nieuwe solist wordt. Gezamenlijk zorgdragen voor patiënten is immers juist de kracht van samenwerken.”

2. In 2030 is gezondheidszorg nog meer netwerkzorg
“Die samenwerkende mondzorgprofessionals liggen in het verlengde van wat nu al zichtbaar is en alleen maar sterker wordt: gezondheidszorg is netwerkzorg. Als gezondheidswerker kun je eigenlijk alleen maar goed functioneren in een netwerk. Bijvoorbeeld: oudere mensen blijven langer zelfstandig wonen. Dat impliceert dat er rond die ouderen allerlei combinaties ontstaan van thuiszorg, ziekenhuiszorg, huisarts, gemeentelijke instanties et cetera. Ik denk dat ook de mondzorg in 2030 veel meer dan nu onderdeel is van dat soort netwerken. Al was het alleen maar omdat de mond een heel belangrijke signalerende functie heeft voor diverse niet-tandheelkundige gezondheidsproblemen. Op zijn minst zou de verbinding er moeten zijn met de huisarts en de apotheek. Ik wil daarbij wel waken voor de gedachte dat een tandarts altijd helemaal ingebed zou moeten zijn in een multidisciplinair team omdat hij toch vanuit een andere setting werkt. Ik stel me voor dat bij het multidisciplinair overleg tussen bijvoorbeeld huisarts, wijkverpleegkundige en fysiotherapeut er ook een verbinding is met een tandarts, die als het ware voor een consult wordt ingeschakeld.”

3. In 2030 hebben meer mensen dan nu de weg naar de tandarts gevonden
“De RVS heeft recent een zorgagenda voor een gezonde samenleving opgesteld. Daartoe is een raadpleging gedaan waarop 17.000 mensen hebben gereageerd. Een van de dingen die daarin opvallen, is dat ongeveer 30 procent van de mensen – vaak de meest kwetsbaren in onze samenleving – zegt te weinig toegang te hebben tot zorg. Tot die 30 procent behoren ook mensen die niet of te laat naar de tandarts gaan, hun gebit slecht onderhouden, dan wel die hun kinderen qua mondgezondheid niet of nauwelijks opvoeden. En dat terwijl een gezond gebit echt een heel belangrijke voorwaarde is voor een goede gezondheid. Ik wil dat in 2030 iedereen de weg naar de tandarts heeft gevonden. Hoe? Allereerst door verschillende sociale, administratieve en financiële drempels weg te nemen. Verder moet er een duidelijke verbinding zijn tussen de mondzorgpraktijk, het consultatiebureau en scholen. Je moet in een heel vroeg stadium ouders bewust maken van het belang van een gezond kindergebit. Je moet ze ook duidelijk maken dat de tandarts tot achttien jaar gratis is. Misschien zou de overheid daar nog eens een campagne aan kunnen wijden. Verder is er bij de overheid nu een preventieakkoord in de maak. Dat gaat vooral over gezond bewegen en het bestrijden van overgewicht, maar het belang van een gezond gebit lijkt me ook een uitstekend onderwerp om in dat preventieakkoord onder de aandacht te brengen.”

4. Het werken volgens kwaliteitsstandaarden is in 2030 gemeengoed
“Als je tandarts zegt dat iets goed voor je is, ga je daar als patiënt in mee. Hij is tenslotte de deskundige. Echter, vanuit die afhankelijkheidsrelatie is kwaliteitsbeleid enorm belangrijk. Je wilt er als patiënt immers van verzekerd zijn dat jouw tandarts écht weet wat hij doet. Echter, bijna alles wat met een strak kwaliteitsbeleid te maken heeft, staat in de mondzorg nog in de kinderschoenen. Ik ben er een groot voorstander van dat een tandarts, om zijn beroep te mogen uitoefenen, moet kunnen laten zien wat hij doet aan intervisie, intercollegiale toetsing, scholing en multidisciplinair overleg. Wat mij betreft maakt de overheid dat veel meer verplichtend en een voorwaarde om te kunnen worden geherregistreerd. Vanuit het kwaliteitsdenken is het ook belangrijk dat in de mondzorg op basis van richtlijnen wordt gewerkt. Daar moeten nog veel stappen worden gezet en ik heb begrepen dat er nu hard aan wordt gewerkt door de beroepsgroep. Natuurlijk, ik kan me voorstellen dat een tandarts zijn vrijheid wil behouden om naar eigen inzicht te handelen. Maar een richtlijn heet niet voor niets zo: het geeft richting aan het professionele handelen, het is geen bevel. Je professionele handelen is gelegen in de wijze waarop je met die richtlijn omgaat, gegeven de specifieke context van jouw patiënt.”

5. Voortschrijdende technische mogelijkheden vergen een andere attitude
“Tussen wat de techniek nu kan en wat er twintig jaar geleden mogelijk was, zit een wereld van verschil. Ik kan niet in de glazen bol kijken – zeker als leek niet – maar als je extrapoleert waar we qua technologie vandaan komen en waar we naartoe gaan, komen er steeds meer mogelijkheden om heel moeilijke problemen met kaken en tanden op te lossen. Ik vind dat een fantastisch vooruitzicht, ook al omdat ik dankzij die technieken steeds meer zelf kan meekijken. Maar natuurlijk wil ik dan ook snappen hoe het precies zit en wat de mogelijkheden zijn. Dat betekent dat voor tandartsen het engagement met de patiënt, het kunnen uitleggen wat je aan het doen bent, aan belang wint. Het is niet meer zo dat de patiënt gaat liggen, zijn mond opendoet en denkt: God zegene de greep. De tandarts zal daarom steeds duidelijker over specifieke communicatieve vaardigheden moeten beschikken.“

6. In 2030 wordt de zorg anders gefinancierd
“De wijze waarop de zorg in Nederland wordt gefinancierd, is een vraagstuk dat de tandheelkunde overstijgt. In de hele gezondheidszorg zit de prikkel van meer behandelen bijna expliciet in het verrichtingensysteem besloten, terwijl feitelijk preventie op de eerste plaats zou moeten staan. Het zoeken is dus naar een financieringsmodel waarbij een zorgverlener een gezonde bedrijfsvoering heeft die hij baseert op de juiste preventieve prikkels. Ik weet dat de NZa nadenkt over andere vormen van bekostiging in de zorg. Ook worden er experimenten gedaan met bijvoorbeeld populatiebekostiging, om de financiering op een andere manier te doen. Echter, alles wat in de preventieve sfeer gebeurt, kost in eerste instantie geld. En de opbrengsten slaan bij een ander neer. Bij de verzekeraar, de overheid, een andere zorgverlener. Een andere financiering van de zorg is al met al een lastig onderwerp, maar ik mag toch hopen dat we er in 2030 behoorlijk mee zijn opgeschoten”

Pauline Meurs (1953) is socioloog, voorzitter van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving en hoogleraar Bestuur van de Gezondheidszorg aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Ook is ze onder meer lid van de raad van toezicht van het Amsterdams Medisch Centrum (AMC). Van juni 2007 tot 1 februari 2013 is Meurs lid geweest van de Eerste Kamer en van september 2007 tot 1 juli 2015 voorzitter van ZonMW, het centrum voor kennis en innovatie in de gezondheidszorg.

Tekst: Evert Berkel // Beeld: Rob ter Bekke