De mondzorg in 2030: de visie van de NVMKA

Karel Gosselink
5 minuten
NVMKA
Hoe ziet de mondzorg eruit in 2030? In een serie interviews laat het NT de wetenschappelijke verenigingen hierover aan het woord. Voorzitter Jeroen Fennis van de Nederlandse Vereniging voor Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie (NVMKA) ziet de komende jaren veel innovatie in het vak van mka-chirurg.

1 Over tien jaar is de term mka-chirurg bij patiënten in Nederland ingeburgerd.

“De naam van ons specialisme luidt alweer twintig jaar mka-chirurgie. De formele beroepstitel is echter nog steeds kaakchirurg, wat een heel krachtige term is waarvan bijna iedereen weet wat die inhoudt. Formeel juridisch gezien is kaakchirurg nog steeds de beschermde titel. Tegelijkertijd zien we dat de term mka-chirurgie binnen de mondzorg vanzelfsprekend is geworden en dat de meeste specialisten zich in hun interne en externe communicatie mka-chirurg noemen. Ons specialisme is continue in ontwikkeling en de naamgeving volgt hierop. Zo’n twintig jaar geleden werd er op sommige opleidingen tandheelkunde nog gesproken van mondheelkunde, een term van zo’n zeventig jaar geleden. Maar dat is in de loop der jaren ook weer veranderd in kaakchirurgie en dat zal ook met mka-chirurgie gebeuren. Ik denk dat onze patiënten daar oog voor hebben en zij ook geleidelijk over mka-chirurg zullen spreken. Maar het is wel een kwestie van lange adem.”

2 In 2030 weet elke tandarts wanneer hij wel of niet een patiënt moet verwijzen naar een mka-chirurg.

“Dat is nu ook al het geval. Als we kijken hoe de verwijsstromen lopen, is onze indruk dat de tandarts in het algemeen uitstekend weet wanneer er wel of niet verwezen moet worden, en dat geldt ook voor de huisarts. En daar waar twijfel bestaat, is altijd overleg mogelijk. Het is belangrijk om je te realiseren dat de mka-chirurg een tweedelijns zorgaanbieder is met een ‘ultimum refugium-functie’. Dat betekent dat we hulp moeten bieden als een verwijzer om bijstand vraagt. In eerste instantie probeert de eerste lijn het zelf op te lossen. Pas als men er daar niet uitkomt, kan verticaal worden verwezen. Achteraf zie je maar heel zelden dat een verwijzing op onterechte gronden heeft plaatsgevonden.”

3 Robots nemen over tien jaar een groot deel van het werk van de mka-chirurg over.

“Dat zou mooi zijn! We zien binnen ons specialisme enorm veel innovatie. Denk aan virtuele 3D-planningen en navigatie, geprinte boor- en zaagmallen en patiënt specific implants (psi’s) die we bij orthognatische, oncologische en reconstructieve chirurgie gebruiken. We zijn ook aan het bekijken hoe we artificiële intelligentie en ‘deep learning’ (een proces van gestructureerd leren, red.) kunnen gebruiken om tot betere diagnostiek en behandelprotocollen te komen, zodat we uiteindelijk op individueel patiëntniveau betere zorg kunnen bieden. Ik verwacht dat dit ons in de toekomst meer gaat helpen en dit tot betere kwaliteit van zorg zal leiden. Ook naar het gebruik van robots wordt veel onderzoek gedaan, onder meer in de oncologische chirurgie. In China is men bezig met een robot die kan boren in tanden en kiezen. Ik denk dat robots gaan zorgen voor verschuiving van het werk in plaats het overnemen ervan. Op termijn geldt dat een deel van al het handwerk – ook dat van de tandarts en tandarts-specialist – geautomatiseerd zal kunnen worden. Zo kan die zich meer gaan richten op het begeleiden van patiënten en bewaken van processen.”

4 Omdat tandartsen zelf veel meer dento-alveolaire chirurgie gaan uitvoeren, zijn er in 2030 minder mka-chirurgen nodig.

“Dat zal niet het geval zijn. Als we kijken naar demografische ontwikkelingen van meer ouderen met eigen dentitie en comorbiditeit, de huidige capaciteit van tandartsen en de opleidingsplanning, dan voorzien we voor de komende tien jaar geen afname in de behoefte aan mka-chirurgen. De opleidingen tandheelkunde streven ernaar om een deel van de tandartsen op te leiden op het gebied van de dento-alveolaire chirurgie. Zo komen we eigenlijk weer terug in de jaren tachtig toen er meer dento-alveolaire chirurgie in de tandartspraktijk werd gedaan omdat het toen ook meer in de opleiding tot tandarts zat. Wij vinden het op zich een goede ontwikkeling dat eenvoudige chirurgie in de algemene praktijk wordt gedaan. Al met al verwacht ik niet dat er minder mka-chirurgen nodig zijn in 2030, misschien wel dat het aantal mka-chirurgen minder hard groeit. Bij de planning van de opleidingscapaciteit voor mka-chirurgen wordt met alle genoemde factoren rekening gehouden. Op dit moment zijn we redelijk in evenwicht met onze beroepsgroep. Jaarlijks stromen er nu twaalf tot vijftien mensen in de opleiding tot mka-chirurg in.”

5 In 2030 werkt het merendeel van de mka-chirurgen buiten het ziekenhuis in een zelfstandig behandelcentrum of in een groepspraktijk met meerdere specialismen.

“Dat is momenteel erg in ontwikkeling. Er zijn in Nederland behoorlijk wat mka-vakgroepen die buiten het ziekenhuis activiteiten ontwikkelen. Een deel van de zorg die wij bieden, kan ook prima buiten het ziekenhuis plaatvinden. Daar zitten enkele voordelen aan. Zo is de omgeving vaak minder klinisch en daardoor patiëntvriendelijker. Ook kunnen wij in een dergelijke setting als professional zelf meer invloed uitoefenen op de omstandigheden waaronder wij ons werk moeten doen. Wel is het zo dat mka-chirurgie onlosmakelijk verbonden blijft met de ziekenhuiszorg. Alleen in een ziekenhuissetting kun je ons specialisme in de volle omvang aanbieden. Ik schat dat ongeveer de helft van de mka-chirurgen momenteel ook buiten het ziekenhuis werkt. Een deel van de behandelingen kun je op deze wijze goedkoper aanbieden. Maar het deel dat in het ziekenhuis achterblijft, wordt onherroepelijk duurder. Dat blijft vaak onderbelicht.”

6 Om de toenemende zorgkosten te beteugelen, zullen mka-chirurgen zich in 2030 ook meer met preventie gaan bezighouden.

“Dit is niet alleen vanwege toenemende zorgkosten. Preventie is van oudsher een belangrijk onderdeel van de mka-chirurgie. De profylactische verwijdering van derde molaren is daarvan een goed voorbeeld. Op het gebied van de oncologie doen we aan secundaire en tertiaire preventie. Maar we spreken patiënten ook aan op ongezond gedrag als drinken en roken. Verder hebben we voorlichtingsprogramma’s voor patiënten én voor eerstelijnswerkers in de mondzorg, die ervoor moeten zorgen dat wij patiënten in een zo vroeg mogelijk stadium zien en kunnen behandelen. Preventie doe je op de eerste plaats voor de patiënt, maar het kan op den duur ook geld besparen. Ik denk dat preventie in de toekomst steeds meer aandacht gaat krijgen.”

7 Het werk van de mka-chirurg wordt in 2030 meer dan nu beïnvloed door de zorgverzekeraars.

“Voor de mka-chirurgie geldt dat het merendeel van de zorg die wij bieden onder de basisverzekering valt. Daarmee bieden we een vangnetfunctie: als het met de mondgezondheid echt uit de hand loopt kunnen patiënten bij ons terecht. Deze maatschappelijke taak brengt ook verantwoordelijkheid met zich mee. Het is vast omschreven wat er allemaal onder het basispakket valt. Hierover maken we afspraken met zorgverzekeraars. De weerstand tegen zorgverzekeraars komt met name door een gebrek aan dialoog en oninvoelbare keuzes die ze wel eens maken bij het afgeven van machtigingen voor individuele gevallen. Dat komt omdat er de laatste jaren erg bezuinigd is op adviserende tandartsen, waardoor beslissingen minder op basis van kwaliteit en meer op basis van de kosten worden genomen. Ik zou graag zien dat er in 2030 meer sprake is van wederzijdse beïnvloeding tussen ons en de zorgverzekeraars.”

Dit artikel verscheen eerder in NT 10/2020.