2030: de visie van VBTGG
1 In 2030 zijn er voldoende Tandartsen Gehandicaptenzorg in Nederland om iedereen met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking te behandelen.
“De vraag hoeveel Tandartsen Gehandicaptenzorg nodig zijn, is lastig te beantwoorden. In ieder geval is de groep mensen met een beperking met complexe problematiek groter dan de hoeveelheid gedifferentieerde tandartsen die hen de juiste zorg kan bieden. Er zijn momenteel 34 gedifferentieerde Tandartsen Gehandicaptenzorg, wat te weinig is. Dat er in 2030 voldoende zijn, gaat waarschijnlijk niet lukken. Veel mensen met een beperking kunnen overigens heel goed door een algemeen practicus worden geholpen, waardoor TG’ers in de tweede lijn minder worden belast. Mensen met een beperking vinden het vaak fijn om terecht te kunnen in een gewone tandartspraktijk. Dat is vaak veel dichterbij en geeft hen een zelfstandig gevoel.
Naast de Tandartsen Gehandicaptenzorg in centra voor bijzondere tandheelkunde is er ook een groep algemeen practici die in instellingen werkt waaraan geen centrum voor bijzondere tandheelkunde is verbonden en die binnen hun eigen praktijk complexe gevallen behandelt. We hebben geen zicht op de omvang van deze groep. Zij vormen een laag rondom de Tandartsen Gehandicaptenzorg. Ik zou willen dat ook deze tandartsen zich aansluiten bij de VBTGG, die nu zo’n 270 leden telt. Onze vereniging is voor hen hartstikke nuttig en interessant.”
2 In 2030 volgen meer tandartsen de opleiding Tandarts Gehandicaptenzorg of Tandarts Angstbegeleiding.
“Dat er te weinig animo is voor de opleiding Tandarts Gehandicaptenzorg en Tandarts Angstbegeleiding komt op de eerste plaats omdat deze opleidingen alleen in Amsterdam te volgen zijn. Dit zou wat de VBTGG betreft decentraler kunnen, wat meer mensen zou aantrekken. Overigens hebben de opleidingen hier al stappen in gezet. Punt twee is dat het op het gebied van vergoedingen beter kan. Nu moeten tandartsen die de opleiding volgen of hun werkgevers de kosten zelf ophoesten. En als ze zijn afgestudeerd staat daar financieel niets tegenover qua tarieven, terwijl dat bij veel andere differentiaties wel het geval is. Ik vind het niet meer dan logisch dat, als iemand zich differentieert in de zorg voor kwetsbare mensen – en daarmee een belangrijke maatschappelijke behoefte vervult – deze daarvoor tegemoet wordt gekomen. Ook denk ik dat bij veel tandartsen, en überhaupt binnen de eerste lijn, de differentiaties Tandarts Angstbegeleiding en Tandarts Gehandicaptenzorg nog vrij onbekend zijn. Het is binnen de eerste lijn veel duidelijker wat de werkzaamheden van een parodontoloog of endodontoloog inhouden dan van een tandarts-angstbegeleiding. Daar is dus veel winst te halen: om de samenwerking binnen de zorg te verbeteren, maar ook om collega’s te enthousiasmeren zich verder te verdiepen in deze unieke disciplines. Ook zou er in de reguliere opleidingen tandheelkunde meer aandacht voor de bijzondere zorggroepen moeten komen, zodat studenten er meer bekend mee worden en ervoor gemotiveerd raken. De afgelopen jaren was hiervoor in de curriculi minder aandacht.”
3 Elke mondzorgpraktijk kan in 2030 mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking ontvangen en behandelen.
“Ik denk niet dat in 2030 alle praktijken toegankelijk zijn voor elke soort rolstoel. Maar dat is ook niet nodig, want voor de echt moeilijke gevallen bestaat er gespecialiseerde zorg. In algemene zin zou het wel een goede zaak zijn dat praktijken fysiek beter toegankelijk worden, maar dit moet ook haalbaar zijn. Daarnaast zou de zorg voor minder mobiele patiënten veel meer op de thuislocatie geleverd kunnen worden, een ontwikkeling die nu al gaande is. Of tandartsen in 2030 voldoende kennis hebben om de groep mensen met een beperking in hun eigen praktijk te behandelen, is denk ik niet het geval. Dat hangt onder meer af van de mate waarin de opleidingen er aandacht aan besteden. Studenten zouden stage moeten lopen in een centrum voor bijzondere tandheelkunde, net als ze dat al doen bij mka-chirurgie. Dan zien ze de complexe zorg die ze wellicht later ook in hun praktijk kunnen verlenen. Het belangrijkste is dat je als algemeen practicus affiniteit hebt met deze groep patiënten en bereid bent om je werkwijze aan te passen aan de behoefte van de patiënt. Zo moet je vaak meer tijd inplannen voor deze patiënten. Het regelen van machtigingen bij de zorgverzekeraars voor behandelingen kan trouwens ook afschrikken, hoewel dit nu steeds beter wordt geautomatiseerd.”
4 In 2030 zijn er geen wachtlijsten meer voor tandheelkundige behandelingen onder algehele anesthesie.
“Dit is een lastige stelling. Wat de VBTGG betreft is een behandeling onder algehele anesthesie altijd de behandeling van laatste keuze. Pas als behandelopties gericht op het verminderen van de angst niet hebben geholpen, zou je dit kunnen overwegen. Ik hoop dat de wachtlijsten voor behandeling onder algehele anesthesie verminderen, omdat er minder noodzaak komt voor deze behandeling. Dit zie ik als Tandarts Angstbegeleiding als een mooie uitdaging. Bijna dagelijks ontmoet ik patiënten aan wie is verteld dat narcose voor hen de enige oplossing is. Narcose heeft een bepaalde status – ook binnen onze eigen beroepsgroep – die niet helemaal klopt. Narcose brengt met zich mee dat er eigenlijk niets wordt gedaan aan de angst. Het wordt vaak als eerste optie gepresenteerd en er wordt zelfs reclame voor gemaakt, terwijl het evidence based gezien de laatste keus is. Ik hoop dat er in 2030 minder snel verwezen wordt naar narcose en er daardoor geen wachtlijsten meer zijn. Maar dan moet er meer capaciteit komen van tandartsen die mensen met angst goed kunnen behandelen. Als VBTGG willen we een forum zijn om de kennis op dit gebied te vergroten door bij- en nascholing en het uitwisselen van inzichten en informatie.”
5 In 2030 is tandartsangst in Nederland geen issue meer.
“Ik denk dat angst voor de tandarts nooit uitgebannen zal worden, zelfs al zou elke tandheelkundig professional vanaf nu alles perfect doen richting de patiënt. Dan nog zou een noemenswaardig deel van de populatie met tandartsangst blijven kampen. Het is ook moeilijk in kaart te brengen hoe groot de groep mensen met problematische angst is, die de tandarts vermijdt. Geschat wordt dat zo’n zeven procent van de bevolking daaraan lijdt. Wel is duidelijk dat door meer aandacht voor communicatie en een meer mensgerichte aanpak – zoals dat nu ook meer aan bod komt in het tandheelkundig onderwijs – het aantal nare ervaringen met de tandarts zou moeten dalen. Dit moet je als tandarts dan wel dag in dag uit in de praktijk brengen. Het duurt in ieder geval lang voordat je gevolgen hiervan op populatieniveau gaat zien.“
6 Het aantal Tandartsen Angstbegeleiding is in 2030 voldoende om de groep mensen met een grote angst voor de tandarts te behandelen.
“Momenteel zijn er 24 Tandartsen Angstbegeleiding, wat te weinig is om de grote groep van patiënten met angst te behandelen. Er zijn op dit moment meer opleidingsplekken voor Tandartsen Angstbegeleiding dan er worden benut. Geïnteresseerden zijn dan ook van harte welkom bij de BT academy/SBBT, dat onderwijs in de bijzondere tandheelkunde verzorgt. Net als bij de Tandarts Gehandicaptenzorg geldt ook voor Tandartsen Angstbegeleiding dat er geen speciale tariefstructuur voor hen is. Ze krijgen geen extra vergoeding, terwijl ze wel een differentiatie-opleiding hebben gevolgd. Ik vind dat de overheden en werkgevers hier iets aan zouden moeten doen. Dit zou een positief effect kunnen hebben op het aantal Tandartsen Angstbegeleiding en Gehandicaptenzorg.”
7 Technische ontwikkelingen en innovaties maken het behandelen van mensen met een beperking in 2030 makkelijker.
“Met name nieuwe digitale afdruktechnieken zouden het verschil kunnen maken, vooral als het gaat om betere technieken om de onbetande kaak makkelijker te scannen. Met name voor mensen met kokhalsproblematiek zou dit handig zijn. Voor de rest lijkt de invloed van nieuwe technologische ontwikkelingen vooralsnog beperkt. Differentiaties als Tandarts Gehandicaptenzorg en Tandarts Angstbegeleiding zijn met name vakgebieden waarbij het gaat om intermenselijke communicatie en empathie. En dat heeft meer met gedragskunde en psychologie te maken.”
Tekst: Karel Gosselink // Beeld: Rob ter Bekke