Wetsvoorstel extra toets zzp zorgt voor onrust

Hans Scholten
3 minuten
Image
samenwerkende mondzorgverleners
Demissionair minister Van Gennip van Sociale Zaken heeft nieuwe wetgeving rondom de inzet van zzp’ers voorgelegd in een internetconsultatie. Het wetsvoorstel zorgt voor onrust bij zowel zelfstandige professionals als hun opdrachtgevers, omdat het voorstel veel verder gaat dan het tegengaan van gedwongen schijnzelfstandigheid.

We analyseren de wetgeving momenteel in detail op de consequenties voor de mondzorg. 

Inhoud van het wetsvoorstel

De strekking van het wetsvoorstel 'Verduidelijking beoordeling arbeidsrelatie en rechtsvermoeden' is dat er naast de beoordeling van de arbeidsrelatie op basis van de bekende criteria loon, arbeid en werkgeversgezag voor het vaststellen van een arbeidsovereenkomst, ook getoetst moet worden of de opdrachtgever de mogelijkheid heeft om instructies te geven hoe de opdracht moet worden uitgevoerd en aan de mate waarin de functie of de zzp’er is ingebed in de organisatie van de werkverschaffer.

In onze modelovereenkomsten van opdracht ontbreekt het werkgeversgezag. Er ontstaat geen arbeidsovereenkomst. Bij de toekomstige aanvullende toets is er vrijwel zeker sprake van inbedding van de functie en mogelijk sprake van werkinhoudelijke aansturing. Volgens de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel worden namelijk de in de zorg geldende richtlijnen en protocollen aangemerkt als werkinhoudelijke aansturing. Van inbedding is sprake wanneer het gaat om een kernfunctie, dus een tandarts of mondhygiënist die patiënten behandelt, is de kernactiviteit van de werkverschaffer.

Is er zowel sprake van 

  • A werkinhoudelijke aansturing als van 
  • B inbedding, dan is er volgens het voorstel ook sprake van een (dwingendrechtelijke) arbeidsovereenkomst. 

Is er maar sprake van één van de criteria A of B? Dus alleen inbedding bijvoorbeeld? Dan kan het ondernemerschap (C) van de zelfstandige professional in de uitvoering van de opdracht worden getoetst. Wanneer C groter is dan A of B, dan is geen sprake van een arbeidsovereenkomst, maar van de bekende overeenkomst van opdracht.

Het wetsvoorstel introduceert tevens een zogenaamd rechtsvermoeden van een arbeidsovereenkomst bij een uurtarief lager dan €32,24. Het voorstel beoogt hiermee met name een groep te beschermen die aan de basis van de arbeidsmarkt werkzaam is. Dit kan bijvoorbeeld de preventieassistent zijn die als zzp’er werkzaam is. Ook nu kleven daar veel risico’s  aan. In de wet wordt bepaald dat met het inroepen van het rechtsvermoeden door enkel de zzp’er het aan de werkverschaffer is om te bewijzen dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen in geval van ziekte van een zzp’er met een laag uurtarief. Wanneer er een hoger uurtarief dan €32,24 is afgesproken kan er overigens nog altijd sprake zijn van schijnzelfstandigheid.

Samenvattend: wanneer het wetsvoorstel wordt overgenomen door de nieuwe Tweede Kamer en de Eerste Kamer moet de arbeidsrelatie dubbel worden getoetst. Als sprake is van A werkinhoudelijke aansturing plus B inbedding, dan is sprake van een arbeidsovereenkomst. Is sprake van A of B, dan geldt de contra-indicatie C ondernemerschap. Is C groter dan A of B, dan is sprake van een overeenkomst van opdracht.

Wordt het wetsvoorstel aanvaard, dan is deze mogelijk per 1 juli 2025 van kracht.

Vervolgstappen in voorbereiding

Op basis van deze analyse zullen we onder andere reageren op de internetconsultatie die momenteel loopt en waar nodig nog andere stappen nemen. We werken daarin samen met de huisartsenvereniging LHV, de Federatie Medisch Specialisten en de VvAA. 

Internetconsultatie Wet verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden