Wet DBA: voorlopig nog geen handhaving
Opdrachtgevers kunnen hierdoor nog steeds vrij risicoloos zzp’ers contracteren op basis van een model-overeenkomst van opdracht. De non-handhaving vrijwaart hen dus op dit moment van risico's tenzij er echt sprake is van excessen.
Ook het ondernemerschap van tandartsen of mondhygiënisten zonder zelfstandige praktijk wordt zelden ter discussie gesteld. Al controleert de Belastingdienst zzp’ers mondjesmaat wel op schijnzelfstandigheid.
Wanneer er alsnog gehandhaafd gaat worden, betekent dat overigens niet dat de model-overeenkomsten van opdracht niet langer geldig zijn. Het betekent dat er strenger gecontroleerd gaat worden op het correct naleven ervan.
Hoe ze te zijner tijd het handhavingsmoratorium voor opdrachtgevers precies gaat opheffen, weet het kabinet nog niet. Volledige handhaving kan volgens het kabinet namelijk pas als er duidelijkheid is over regelgeving en er een gelijker speelveld is tussen werknemers en zzp’ers wat betreft fiscaliteit, arbeidsrecht en sociale zekerheid.
Komend najaar laat het kabinet weten in welke richting ze denkt, en ze verwacht begin 2024 met nieuwe of aanvullende wetgeving te komen om schijnzelfstandigheid van zzp’ers tegen te gaan.
De KNMT blijft dit dossier op de voet volgen. In contacten met de betrokken ministeries blijven we de specifieke aandachtspunten en impact van de Wet DBA voor de mondzorg onder de aandacht brengen.
Achtergrond en analyse
De in 2016 ingevoerde Wet DBA, die bedoeld is om schijnzelfstandigheid bij zzp’ers tegen te gaan, werd al snel op pauze gezet in verband met de onrust bij zowel opdrachtgevers als zzp’ers. Deze non-handhaving duurt inmiddels al ruim zes jaar.
Hoewel handhaving mogelijk is bij ‘kwaadwillendheid’ is daar in de praktijk nauwelijks sprake van. Opdrachtgevers kunnen vrij risicoloos zzp’ers contracteren op basis van een modelovereenkomst van opdracht. Ook het ondernemerschap van tandartsen of mondhygiënisten zonder zelfstandige praktijk wordt zelden ter discussie gesteld. De non-handhaving van de Wet DBA leidt echter ook tot onwenselijke inhuur van arbeidskrachten, met name aan de onderkant van de arbeidsmarkt.
Vlak voor het zomerreces vond er in Den Haag een uitbarsting van activiteiten rond het zzp-thema plaats: op 24 juni reageerde het kabinet op het handhavingsbeleid, er kwam een advies van Advocaat-Generaal De Bock aan de Hoge Raad, er vond een vergadering van de Commissie SZW plaats over de zzp’ers op 30 juni, gevolgd door een brief over de arbeidsmarkt en een vergadering over de menskrachtproblematiek in de zorg…
Eerste geruststelling: de verantwoordelijke bewindslieden hebben nog een tijdje nodig om na te denken over betere regelgeving. Uiterlijk 1 januari 2025, hoewel mogelijk eerder, vervalt het handhavingsmoratorium.
In de komende 2,5 jaar wordt er gewerkt aan maatregelen om het werken met en als zelfstandige meer toekomstbestendig te maken, op basis van de volgende uitgangspunten:
- Inzet op een gelijker speelveld voor contractvormen wat betreft arbeidsrecht, sociale zekerheid en fiscaliteit;
- Meer duidelijkheid over de vraag wanneer gewerkt wordt als werknemer danwel als zelfstandige buiten dienstbetrekking.
Bij deze uitgangspunten komt ook het ondersteunen van werkenden om hun rechtspositie op te eisen, gecombineerd met meer handhaving. Daarvoor wordt waarschijnlijk een rechtsvermoeden van een arbeidsovereenkomst ingevoerd, dat zal gelden tot een nader te bepalen honorarium. Bij een hoger honorarium krijgen partijen dan meer vrijheid om hun onderlinge relatie te regelen.
Op de onderdelen 1 en 2 zijn al stappen gezet, maar er moet nog meer worden uitgewerkt. De stappen die zijn gezet houden vooral in het in hoog tempo beperken van eventuele fiscale voordelen van zzp’ers en het opleggen van een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering. Dat die maatregelen ook de belastingdruk verhogen voor zelfstandige ondernemers met een praktijk lijkt van bijkomende betekenis.
Mogelijke veranderingen tot 2025
De overheid zet al in op het beperken van de fiscale voordelen voor zelfstandigen. De verlaging van de zelfstandigenaftrek en de gefaseerde beëindiging van de Fiscale OudedagsReserve (FOR) maken de verschillen in belastingheffing vooral bij lagere inkomens kleiner.
Uit het pensioenakkoord volgt een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen. Door de daaraan verbonden premie wordt het verschil tussen loondienst en werken als zzp’er nog kleiner.
Voor de midden- en hogere inkomens zijn deze aanpassingen vervelend, maar minder bepalend om een keuze te maken voor een functie in loondienst. Een extra reden voor de overheid om meer duidelijkheid te gaan geven wanneer (dwingendrechtelijk) sprake is van een arbeidsovereenkomst.
In het recent gepubliceerde advies van Advocaat Generaal (AG) De Bock aan de Hoge Raad in verband met de Deliveroo-kwestie geeft zij in vervolg op het participatieplaats-arrest een aantal richtlijnen voor het op de juiste wijze kwalificeren van een arbeidsrelatie.
Voor de AG is de inbedding van het werk in de organisatie van de opdrachtgever een belangrijke aanwijzing voor het werken in dienstbetrekking. Zoals al eerder vastgesteld is het bij werk dat een wezenlijk onderdeel is van de kernactiviteit minder waarschijnlijk dat dit werk wordt overgelaten aan een buitenstaander.
AG De Bock voegt daar nu aan toe dat de functie van degene die het werkt uitvoert niet van belang is voor het bepalen van de aard van de arbeidsrelatie. Is het werk essentieel? Dan wordt het gedaan door een eigenaar of een werknemer.
Maar de AG geeft ook aan dat dit werk ook buiten dienstbetrekking kan worden uitgevoerd, mits duidelijk door een ondernemer. En daarmee naderen we opnieuw de opvattingen tijdens de periode van de VAR-WUO: een zelfstandig beroepsbeoefenaar die fiscaal als ondernemer wordt aangemerkt voert de opdracht buiten dienstbetrekking uit, hoewel de omstandigheden op zich kunnen wijzen op het bestaan van een arbeidsovereenkomst.
Het vaststellen van fiscaal ondernemerschap van een tandarts zonder eigen praktijk is op basis van de huidige criteria vaak pas achteraf vast te stellen. Maar bent u ondernemer, dan moet de Belastingdienst uiteraard redenen geven waarom u niet langer kwalificeert als ondernemer. Dit biedt ook vanaf 2025 enige ruimte.
Het is aan minister Van Gennip (Economische Zaken) en staatsecretaris Van Rij (Belastingen) om hier in de komende jaren een werkbaar geheel van te maken. Hun voorgangers is dat niet gelukt, maar mogelijk zijn de omstandigheden nu gunstiger.
Conclusie
Zeker voor het werken met of als zelfstandig tandarts of mondhygiënist-zonder zelfstandige praktijk is het goed dat nu al duidelijk is dat de omstandigheden in de komende jaren niet wezenlijk veranderen. Dat er sprake is van een afname van de fiscale voordelen past bij het algemene fiscale klimaat.
Of er sprake is van strikte opvattingen bij de kwalificatie van de arbeidsrelatie vanaf 2025 of juist van een zekere mate van keuzevrijheid vanaf een bepaald inkomensniveau is nog niet duidelijk, maar de laatste optie lijkt niet kansloos.